aimabel in woordenboek Nederlands

  • aimabel

    Betekenissen en definities van "aimabel"

    • Verdienend geliefd te worden.
    • Van karakter dat algemeen warm , toegankelijk en gemakkelijk in omgang is.

    Grammatica en verbuiging van aimabel

    • (Adjective) Declension of aimabel
      positive comparative superlative
      attributive predicative/adverbial
      predicative/adverbial aimabel aimabeler  
      neutersingular indefinite aimabel aimabeler
      definite aimabele aimabelere aimabelste het aimabelst(e)
      common singular aimabele aimabelere aimabelste de aimabelste
      plural aimabele aimabelere aimabelste de aimabelste
      partitive aimabels aimabelers  
    • aimabel ( comparative aimabeler, superlative aimabelst)
    • aimabel (comparative aimabeler, superlative aimabelst) ;;
      Inflection of aimabel
      uninflected aimabel
      inflected aimabele
      comparative aimabeler
      positive comparative superlative
      predicative/adverbial aimabel aimabeler het aimabelst
      het aimabelste
      indefinite m./f. sing. aimabele aimabelere aimabelste
      n. sing. aimabel aimabeler aimabelste
      plural aimabele aimabelere aimabelste
      definite aimabele aimabelere aimabelste
      partitive aimabels aimabelers

Voorbeeldzinnen met " aimabel "

Ze was een energieke en aimabele jongedame, die weinig rust nodig had.
Aimabel is geen hoofdeigenschap voor de ambt.
‘Bill,’ zei hij aimabel, ‘denk je dat ik ben zoals ik?’
Gus Dewar was aimabel maar klungelig.
zei Eugene, op de aimabele toon die hem die dag tot dusver nog niet had gebaat.
Jij bent een geweldige man, aimabel en attent, en zo verschrikkelijk lief met Jake.
‘Hij was een heel aimabele man, en hij was er trots op dat we hem hadden uitgekozen,’ zei ze.
Ik heb Mr Whitworth uitgenodigd, zodat je zelf kunt zien wat een aimabele man hij is.
‘Ja,’ zegt Craig, nog steeds op die aimabele, redelijke toon.
Henry Norris – ‘aimabele Norris’ werd hij genoemd – maar ons behandelde hij als oud vuil.
En daar komt bij,' zegt hij somber, 'dat het zo'n goede, aimabele man was, als je eenmaal zijn vertrouwen had ...
Zijn toon was aimabel, maar de bikkelharde glinstering in zijn ogen liet geen ruimte voor twijfel.
Deze vermomde carabiniere had een aimabel karakter en vormde aangenaam gezelschap tot aan Novara.
Het was een wat gezette, aimabele man, die bij het minste of geringste in lachen uitbarstte.
In het begin toen wij hem bezochten, was hij heel aimabel, echt aardig.
Je kunt ze in vier categorieën verdelen: de infernale, de aimabele, de valselijk beschuldigden en de onwetenden.’
Hij groette ons uiterst aimabel en verdween.
Onder de weinig aimabele blik van de bedlegerige oude vrouw bedacht ze zich.
Hij permitteerde zich een paar aimabele Franse woorden.
‘De meest respectabele, meest aimabele vertegenwoordiger van de moderne schrijvers.
‘De Romen die ik had gekend was geestig, aimabel, maar boven alles egocentrisch.
Sommige heksen worden zelfs aimabel in plaats van kwaadaardig.